De casus
De +/- 50-jarige patiënte had diverse klachten, waaronder obstipatie, buikpijn en rectaal bloedverlies. Ze nam regelmatig contact op met de huisartsenpraktijk. De patiënte gebruikte cannabis. De huisartsen gaven aan dat dit gebruik, en ook haar gedrag tijdens de spreekuren, de behandeling bemoeilijkten. Na meerdere consulten en een doorverwijzing bleek vijf maanden later dat sprake was van een rectumcarcinoom bij patiënte.
Ze verweet de huisartsen een te late doorverwijzing naar een specialist.
De zitting
De huisartsen werden bijgestaan door een jurist. De patiënte was alleen. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) vroeg de patiënte en de huisartsen om een toelichting op de klacht respectievelijk op het verweer. Daarna volgden er vragen vanuit het college aan de huisartsen en aan de patiënte. De volgende vragen werden aan de huisartsen gesteld:
De patiënte werd gevraagd om een toelichting op de klacht en wat zij hiermee wilde bereiken. Samengevat antwoordde zij: ‘het is toch aan u wat er nu met deze klacht moet gebeuren? Weet u wel hoeveel pijn ik heb gehad?’ Tot slot kregen partijen nog eenmaal het woord.
De beslissing van het RTG
Het RTG publiceerde de uitspraak ongeveer 4 weken later en achtte de klacht ongegrond.
Het RTG overwoog als volgt: “Hoewel klaagster meerdere keren om een verwijzing naar een specialist vroeg, verliepen de onderzoeken door de huisarts moeizaam en wilde klaagster niet altijd een rectaal toucher. Het college weegt hierbij mee dat de door klaagster aangegeven pijn verder niet als risicofactor in de NHG-standaard staat en het carcinoom achteraf zodanig hoog bleek te zitten dat het niet getraceerd kon worden bij de rectale touchers of de proctoscopie.’”
De huisartsen konden onder deze omstandigheden in eerste instantie uitgaan van meer onschuldige aandoeningen en daarvoor behandeling inzetten. Dat de verwijzing hierdoor op zich liet wachten is de huisartsen niet aan te rekenen.
Lees hier een van de uitspraken.